Een belastingplichtige had zijn woning verkocht aan zijn moeder voor een bedrag van EUR 770,000. In verband met de omlegging van de Zuid Willemsvaart heeft Rijkswaterstaat de woning onteigend en een bod gedaan van EUR 440,000 op de woning. Belastingplichtige is niet ingegaan op dit bod. Hij stelt zich op het standpunt dat de woning een waarde heeft van EUR 770,000. In de aangifte inkomstenbelasting 2007 wordt een eigen woningreserve opgevoerd van EUR 652,695. De Inspecteur wijzigt deze reserve in EUR 297,695. Belastingplichtige gaat in beroep, en wil een hogere eigen woning reserve. De rechtbank verklaart het beroep niet ontvankelijk omdat hij geen belang heeft bij een hogere eigen woning reserve.
Een belastingplichtige had zijn woning verkocht aan zijn moeder voor een bedrag van EUR 770,000. In verband met de omlegging van de Zuid Willemsvaart heeft Rijkswaterstaat de woning onteigend en een bod gedaan van EUR 440,000 op de woning. Belastingplichtige is niet ingegaan op dit bod. Hij stelt zich op het standpunt dat de woning een waarde heeft van EUR 770,000. In de aangifte inkomstenbelasting 2007 wordt een eigen woningreserve opgevoerd van EUR 652,695. De Inspecteur wijzigt deze reserve in EUR 297,695. Belastingplichtige gaat in beroep, en wil een hogere eigen woning reserve. De rechtbank verklaart het beroep niet ontvankelijk omdat hij geen belang heeft bij een hogere eigen woning reserve.
Voor het gerechtshof stelt belastingplichtige dat er sprake is geweest van een zuivere transactie met zijn moeder, onderbouwd door een taxatie rapport van een makelaar.
Het Gerechtshof komt aan deze vraag niet toe en stelt zich op het standpunt dat de belastingplichtige door een hogere eigenwoningreserve te eisen niet in een gunstiger positie terecht kan komen, en dus niet ontvankelijk moet worden verklaard.
Op dezelfde dag zijn door het Gerechtshof overigens nog twee uitspraken gedaan over dezelfde casus. Het ging daarbij over de volgende jaren, waarbij belastingplichtige een hogere box 3 vordering in zijn aangifte wilde opnemen dan de inspecteur wilde toestaan. Ook voor deze kwesties werd hij niet ontvankelijk verklaard.
De vraag is nu waarom gaat deze belastingplichtige procederen. Hij bezorgt zichzelf immers een nadeel? Hij wilde aantonen dat de waarde van de onroerende zaak hoger was als Rijkswaterstaat had vastgesteld. Helaas voor belastingplichtige mag de rechter geen uitspraak doen waardoor hij in het nadeel wordt gesteld.
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 3 mei 2012 kenmerk: 11/00569 LJN nr. BW5439.