Vaak is een pensioenovereenkomst een harde afspraak. Maar met name bij overgangsmaatregelen wil een werkgever nog wel eens voorwaarden aan een aanvullend pensioen koppelen. De vraag is dan, of de kosten direct of pas in de toekomst aftrekbaar zijn.
Een werkgever wordt geconfronteerd met de invoering van de Wet VPL. Tijdens de CAO-onderhandelingen sprak hij met de OR af, dat voor het personeel geboren voor 1950 de oude pensioendatum van 60 jaar zou blijven gelden. Dit was gebaseerd op een VUT-regeling uit 1996 en een prepensioenregeling uit 2000. Voor het personeel geboren na 1949 had de werkgever een voorwaardelijk aanvullend pensioen toegezegd. Uitsluitend werknemers die aan de volgende drie vereisten voldeden verkregen een aanspraak op zacht pensioen. Zij dienden:
De voorwaardelijke aanspraak wordt zodanig vastgesteld dat deze aanspraak de deelnemer in aanvulling op aanspraken uit hoofde van de pensioenregeling, in staat stelt uit te treden op de datum en met het uitkeringsniveau dat hij zou kunnen bereiken indien de per 31 december 2005 geldende pensioenregeling en de voor hem op die datum geldende vertrekregelingen ongewijzigd van kracht zouden zijn gebleven. Daarbij geldt wel dat de jaarlijkse opbouw vanaf 2006 wordt begrensd door de geldende fiscale wetgeving, en dat de werknemer bij ontslag voor 2020 zijn rechten verliest. Voor de hoogte van de uitkeringen gaat de werkgever uit van de in 2005 geldende salarissen. De werkgever voert eind 2005 een voorziening op. Hij had bij de berekening de volledige diensttijd van iedere werknemer meegenomen. Die was eind 2005 gemiddeld 21 jaar. De inspecteur stond deze 'pseudo-backservice' niet toe. Volgens hem moeten de lasten aan 2006 en later worden toegerekend. Het Hof oordeelt als volgt: De werkgever mag een voorziening opvoeren voor de kosten van de zachte pensioenregeling. Aan de drie cumulatieve eisen voor de vorming van een voorziening is voldaan. De inspecteur is van mening, dat dit echter niet geldt voor het toerekeningsvereiste. De rechter ziet dat anders. Nu de uitkering de oude VUT- en prepensioenregeling vervangt, en deels ook op de toekomstige diensttijd slaat, moet de voorziening worden berekend uitgaande van de diensttijd vanaf 1996. Omdat dit bij veel werknemers niet de eind 2005 volledig verstreken diensttijd is, verlaagt de rechter de opgevoerde voorziening.
Hof Amsterdam, 28 maart 2013, nr 11/00360, LJN BZ6105 http://zoeken.rechtspraak.nl/resultpage.aspx?snelzoeken=true&searchtype=ljn&ljn=BZ6105&vrije_tekst=pensioen
Aandachtspunten voor de adviseur
|
Op basis van het Sociaal Akkoord van april 2013 zullen er ongetwijfeld overgangsmaatregelen komen in verband met de verhoogde pensioenleeftijd. Dan speelt deze discussie volop.